Retro | Toen Williams de scepter zwaaide in de Formule 1 en nog serieus meetelde
Hans van Brunschot houdt als teamwatcher de verrichtingen van Williams in de gaten. Als je fan bent van Max Verstappen en de Formule 1 pas sinds zijn komeetachtige entree volgt, ken je Williams louter als veldvulling. Er was echter een tijd dat Williams de scepter zwaaide in de koningsklasse van de autosport. Een verhaal over de hoogte- en dieptepunten van het roemruchte team van Williams.
In de jaren ’60 en ’70 had je naast de traditionele Formule 1-renstallen zoals Ferrari, McLaren, Brabham en Lotus ook een heleboel zogenaamde privateers. Teams en coureurs die af en toe eens een race deelnamen of naast de Formule 1 ook uitkwamen in de Formule 2. Een van die teams werd geleid door Frank Williams, een jonge Britse handelaar die het zelf tot de Formule 3 had geschopt, maar zich al snel realiseerde dat hij beter een team kon leiden waarin andere coureurs raceten.
Williams had een bijzondere relatie met de Britse talentvolle coureur Piers Courage. Williams en Courage hadden succes in de Formule 2 en besloten om de sprong naar de Formule 1 te maken en kochten daarvoor een oud Brabham chassis. Dat mocht in die tijd nog. Courage werd in Monaco en tijdens de Grand Prix van Amerika in 1969 tweede, maar verongelukte een jaar later op Zandvoort. Williams modderde verder, maar de dood van Courage bleef jaren als een schaduw boven het team hangen.
Valse beloften
Omdat succes uitbleef, werd het voor Williams in de begin jaren ’70 steeds lastiger om geld te vergaren voor zijn team. Om dat op te lossen verkocht Williams in 1973 zijn tweede auto per race aan de hoogste bieder. Onder andere de Nederlander Gijs van Lennep kwam zo vijf races in de cockpit terecht en scoorde zelfs een WK-punt. Het tij voor Williams leek te keren toen de Canadese zakenman Walter Wolf zich meldde bij Williams. De geboren Oostenrijker kocht 60% van het team, maar hield Frank Williams aan als teambaas.
Na een onsuccesvol 1976 kwam het tot een breuk waarbij Wolf het ontwerp van de auto van 1977 stal van Williams en prompt won die auto de seizoensopener in de VS, wat na de eerdere breuk op basis van de valse beloften over een langjarig partnerschap ook tot frustratie bij Williams leidde omdat hij zijn eerste overwinning als constructeur niet kon vieren door die breuk. Uiteindelijk won de wagen met de Zuid-Afrikaan Jody Scheckter achter het stuur drie Grands Prix in 1977.
Williams zelf moest in 1977 helemaal opnieuw beginnen en richtte een nieuw bedrijf op: Williams Grand Prix Engineering, waarin Williams een samenwerking aanging met de ontwerper en technisch onderlegde Patrick Head. Gedurende het einde van de jaren ’70 ontwikkelde dit Williams zich tot een serieus Formule 1-team. In ’77 deed het team slechts aan 11 Grands Prix mee, waarbij de enige coureur, de Belg Patrick Neve, zich drie keer niet eens wist te kwalificeren. In 1979 won de Zwitser Clay Regazzoni de eerste Grand Prix voor het team, dat op dat moment gesponsord werd door de Saudische familie Bin Laden. Teamgenoot Alan Jones won vier races dat jaar en voegde daar in 1980 vijf zeges aan toe; genoeg voor de wereldtitel voor Jones en de constructeurstitel voor Williams. Frank Williams had eindelijk zijn doel bereikt: De beste in de Formule 1 zijn.
Meer succes
De constructeurstitel werd geprolongeerd in 1981 en in 1982 won de Fin Keke Rosberg de wereldtitel voor coureurs in een Williams. De Ford-motoren werden ingeruild voor Honda-motoren en het team moest in de jaren die volgden een pas op de plaats maken. In 1985 werden de Saudische oliedollars ingeruild voor sponsorgeld van fotocamera-producent Canon. In 1986 keerde Williams terug aan de top door het constructeurskampioenschap te winnen en een jaar later werd die titel geprolongeerd en ging de rijderskroon naar Nelson Piquet, uitkomend voor het team uit Grove. Daarna brak het McLaren/Prost/Senna-era aan en sloeg Williams op de achtergrond een geweldige slag door zich voor het seizoen 1990 te verzekeren van Renault-motoren, dat na drie jaar afwezigheid terugkeerde in de Formule 1.
Wat aanbrak was het meest technologisch avanceerde tijdperk in de Formule 1. Samen werkten Williams en Renault aan traction control, launch control, actieve wielophangingen, anti-blokkeer remmen en semi-automatische versnellingsbakken. Verantwoordelijk voor al deze technologische hoogstandjes was ene Adrian Newey, die in 1991 zijn kans in top kreeg bij Williams. Na een competitief 1991 waarin de wereldtitel aan McLaren en Ayrton Senna gelaten moest worden was er vanaf 1992 geen houden meer aan. Het team was even dominant als Mercedes anno 2019 is. Tien van de zestien races werden gewonnen, waarvan zes als een-twee-overwinning. Eerste coureur Nigel Mansell werd al na elf races tot wereldkampioen gekroond en werd prompt ontslagen door Williams omdat hij een flinke salarisverhoging eiste.
Williams legde de net bij Ferrari ontslagen Alain Prost vast voor 1993 en aasde ook op Ayrton Senna, die graag weg wilde bij McLaren omdat hij snapte dat hij enkel in de technisch superieure Williams kans zou maken op de wereldtitel. Prost liet echter in zijn contract vastleggen dat hij niet in één team wilde racen met Senna en dus viste de Braziliaan achter het net. In 1993 werd Prost inderdaad met twee vingers in zijn neus wereldkampioen en kondigde aan het eind van het seizoen zijn Formule 1-pensioen aan. Williams had ondertussen Senna al lang en breed vastgelegd voor 1994.
De donkerste periode
Senna en Williams: een droomhuwelijk dat eindigde in een nachtmerrie. De Braziliaan verongelukte achter het stuur van de FW16 en de rechtszaken die volgde op zijn dood hielden Frank Williams, technisch directeur Patrick Head en ontwerper Adrian Newey, die na het overlijden van Senna besloot zijn contract niet te verlengen anderhalf jaar later vertrok naar McLaren, nog vele jaren bezig. Het is, omdat de overleden coureur betwistbaar de beste coureur aller tijden was, de donkerste periode in de historie van het team, al heeft Frank Williams in de documentaire over zijn renstal toegegeven dat het overlijden van Piers Courage hem persoonlijk harder geraakt heeft.
In 1994 greep het dominante Williams door de gebeurtenissen en het inmiddels algemeen bekende valsspelen van rivaal Benetton en Michael Schumacher naast de wereldtitels. In 1995 werd de constructeurstitel weer veroverd, maar maakte kopman Damon Hill veel te veel fouten om het Schumacher moeilijk te maken. De overstap van de Duitser naar het minder competitieve Ferrari zorgde er in 1996 voor dat Hill alsnog zijn wereldtitel kan pakken, al kreeg hij flinke concurrentie van zijn rookie-teamgenoot Jacques Villeneuve. Diezelfde Villeneuve werd kampioen in 1997 en rondde daarmee de meest succesvolle periode in de teamhistorie af.
Neerwaartse spiraal
Na 1997 vertrok Renault als motorleverancier uit de Formule 1 en Williams moest verder met een doorontwikkelde voorjaarse motor onder de noemer Mecachrome. Overwinningen werden er in 1998 en 1999 niet geboekt, maar achter de schermen hoopte Williams eenzelfde coupe te plegen als tien jaar eerder door een exclusieve overeenkomst af te sluiten met een motorproducent die al wat jaartjes uit de Formule 1 verdwenen was, BMW.
In 2000 debuteerde de combinatie BMW-Williams, maar eenzelfde succesverhaal als met Renault werd het niet. Coureurs Ralf Schumacher en Juan Pablo Montoya wonnen in 2001 tot en met 2004 sporadisch een race, maar structureel meestrijden om de wereldtitel zat er jaar na jaar niet in. De sport werd in die periode gedomineerd door Michael Schumacher en Ferrari en het werd lastiger en lastiger voor Williams om commerciële partijen te blijven interesseren voor, in essentie, een plek in de subtop. Williams hoopte op een volledige overname door BMW, maar in 2004 en 2005 verslechterde de relatie en BMW koos er verrassend voor om het team Sauber over te nemen om als eigen fabrieksteam te gaan runnen. Voor Williams restten in 2006 klantenmotoren van Cosworth.
Die ene Grand Prix
Wat volgde was in feite de periode van grote droogte zoals we die vandaag de dag kennen van Williams. Een achterhoedeteam zoals de vorige jaren en dit seizoen is het in die jaren nooit geweest, maar sporadisch kwam het team de subtop/middenmoot te boven. Coureurs als Nico Rosberg, Alexander Würz en Rubens Barrichello kwamen in de periode 2006-2011 tot podiumplaatsen.
En toen werd het mei 2012. De Venezolaanse crashcoureur Pastor Maldonado kwalificeert zich tijdens het weekend van de Grand Prix van Spaanse plotseling op pole position en wint een dag later tot ieders verrassing de race. ’s Avonds breekt er brand uit in de pitbox van het team. Wat en of het een iets met het ander te maken heeft is tot op de dag van vandaag onduidelijk. Het is de 114e en laatste overwinning van Williams, dat twee jaar later bij de introductie van de hybride motorformule, er nog één keer in slaagt om vooraan mee te doen.
Doordat de krachtige Mercedes Hybride V6 achter in de FW36 liggen, kunnen coureurs Felipe Massa en Valtteri Bottas in 2014, en in mindere mate 2015, de podiumplaatsen aaneenrijgen. In de jaren die volgden volgde ieder jaar een stap achteruit, met als voorlopig dieptepunt de laatste plaats in het constructeurkampioenschap van 2018 met slechts zeven WK-punten. Of daarmee de bodem van de put bereikt is, valt te betwijfelen. Gezien de huidige prestaties en het gat met de concurrentie valt het serieus te betwijfelen of het team dit jaar überhaupt in de buurt van de punten gaat komen. (Foto: Wiki Commons)
Hans van Brunschot hans@f1maximaal.nl